avdm.gif

Netwerksamenleving

Home
Nieuws
Integraal management
New Public Management
De kloof Burger en EU
Netwerksamenleving
Gemeentelijke Sociale Dienst
Changing Values and Political Styles Among Western Publics
HRM in publieke organisaties
Rijksbesluitvorming "Gedeelde Macht"
Onderwijs en niet-westerse allochtonen
Stimuleringsprojecten Allochtone Groepen
Ethische kwesties rond euthanasie
Overheidsloket 2000
Nederlandse normen vervagen!
Unification (Einstein)
Kwantumtheorie
Theologie
Forum
Links en downloads
Portfolio
Contact

Auteur: Drs. A. van de Maat (2004)

EEN NIEUWE HIËRARCHIE

IN DE NETWERKSAMENLEVING:

Analyse van de invloed van netwerktechnologieën op de autonomie van de overheid.

Onderzoeksrapport - Auteur: Drs. A. van de Maat

Enschede, februari 2004

Universiteit Twente

Faculteit Bedrijf, Bestuur & Technologie

Opleiding Bestuurskunde

Major Publiek Management

 

Onderzoek, uitgevoerd door bc. A. van de Maat Universiteit Twente in opdracht van de EGO Profileringmodule Governance in een Informatiemaatschappij

(vakcode:175621) begeleidend docent J.S. Svensson.

 

Voorwoord

Voor u ligt de uitgave van het rapport Een nieuwe hiërarchie in de netwerksamenleving: analyse van de invloed van netwerktechnologieën op de autonomie van de overheid. Dit rapport is samengesteld door A. (Aryan) van de Maat, student van de opleiding Bestuurskunde (Major Publiek management) van de Universiteit Twente, in het kader van de module Governance in een Informatiemaatschappij.

Deze publicatie is bedoeld voor iedereen die beroepshalve of anderszins geïnteresseerd is in de positie van de overheid in een netwerksamenleving. Al een aantal decennia wordt gesproken van de opkomst van nieuwe maatschappijtypen zoals de informatie-, de kennis- en de netwerkmaatschappij. Daarom is in dit rapport bijzondere aandacht geschonken aan de invloeden van netwerktechnologieën op de autonomie van de Nederlandse overheid.

Dit rapport is samengesteld op verzoek van de heer J.S. Svensson, docent aan de Universiteit Twente in het kader van de cursus Governance in een informatiemaatschappij.

Aryan van de Maat

Universiteit Twente

Enschede, maart 2004.

Inhoudsopgave

 

 

1 Inleiding

"Er is sprake van een nieuwe maatschappij. Een nieuwe (netwerk)maatschappij is ontstaan als en wanneer een structurele verandering kan worden waargenomen in de productieverhoudingen, de machtsverhoudingen en in de gepercipieerde verhouding tot de werkelijkheid."

Castells, 1998, p. 340.

Castells beschrijft in zijn boek The Information Age: Economy, Society and Culture (1996, 1997 en 1998) de diverse samenhangende mondiale sociale veranderingen die het Informatie Tijdperk tot gevolg hadden. Castells analyse is gebaseerd op de hypothese dat er sprake is van een nieuwe maatschappij, een nieuwe maatschappij die volgens hem is ontstaan als en wanneer een structurele verandering kan worden waargenomen in de productieverhoudingen, de machtsverhoudingen en in de gepercipieerde verhouding tot de werkelijkheid (1998, p. 340). Vaak wordt in deze context ook van 'informatiesamenleving' gesproken, maar deze is volgens Svensson (2004) niet alles omvattend. In de nieuwe samenleving gaat het volgens Svensson en Castells namelijk niet zozeer om informatie, maar om netwerken. Om die reden wordt in dit rapport gesproken van een netwerksamenleving. In dit hoofdstuk zal er gekeken worden naar de veranderende samenleving middels ICT-gebruik en het ontstaan van netwerken waarin de overheid opereert. De auteur heeft geprobeerd om in dit hoofdstuk een antwoord te geven op de vraag wat de betekenis is van netwerkensamenleving ten aanzien van de positie van de overheid .

Een netwerksamenleving heeft uiteraard te maken met het creëren van en deelnemen in netwerken. Een netwerk is een relatief open systeem dat een aantal relatief gesloten systemen verbindt. Castells geeft aan dat er na de zogenoemde informatiesamenleving nieuwe organisatiestructuren zijn ontstaan. Deze organisatiestructuren maken gebruik van over de wereld verspreide nieuwe, op informatie- en communicatie technologie (ICT), gebaseerde communicatiemedia. Deze zogenoemde netwerkpatronen zijn volgens Frissen (2002) herkenbaar voor gemeenschappen en sociale bewegingen, maar vooral voor de meest geavanceerde economische sectoren en bedrijven die in felle concurrentiestrijd gewikkeld zijn. De nieuwe netwerksamenleving is volgens meerdere auteurs mondiaal van karakter, omdat de belangrijkste aspecten, van financiering tot productie, direct - multinationale ondernemingen, of indirect door middel van netwerken en samenwerkingsverbanden, op een wereldwijde schaal georganiseerd zijn (Castells, 1996, p. 92-95).

De netwerksamenleving vertoont volgens Frissen drie belangrijke kenmerkende ontwikkelingen, namelijk horizontalisering, deterritorialisering en virtualisering (2001, p. 2). Bij horizontalisering is er volgens Frissen sprake van een organisatorisch kader van de samenleving dat verandert van karakter door ICT- gebruik. ICT vormt volgens Castells (1996, p. 92) het verbindende element in een netwerkstructuur. De macht van de samenleving en de overheid is daardoor op een andere wijze georganiseerd dan voorheen het geval was. Bij de genoemde ontwikkeling deterritorialisering vallen volgens Frissen en Van Dijk de grenzen weg (2001, p. 5). Dat brengt voor de politieke lichamen die aan een territorium gebonden zijn allerlei problemen met zich mee, zoals de BTW-heffing op virtuele transacties en de bestrijding van cyberterrorisme. In de nieuwe netwerksamenleving is volgens Castells de uitoefening van activiteiten niet meer gebonden aan een bepaalde geografische locatie (Castells, 1996, p. 413). Deze door Castells genoemde space of flows liggen aan de basis van een cultuur van real virtuality. Deze echte virtualiteit wordt volgens Castells gekarakteriseerd door tijdloze tijd (timeless time) en plaatsloze ruimte (placeless space).

Volgens Svensson (2004) is er vanaf zo ongeveer de helft van de 20e eeuw en met name vanaf de jaren zestig zeventig betoogd dat de industriële samenleving over haar hoogte punt heen is. Zo zijn volgens hem er veel auteurs die beweren dat we langzamerhand in een ander soort samenleving terecht zijn gekomen en er nogal wat mensen bestaan die wijzen op het veranderende belang van kennis, informatie en informatietechnologie. Hij stelt vast dat er in deze nieuwe samenleving steeds meer mensen hoog geschoold zijn, er steeds meer beroepen bijkomen die kennis en/of informatie beroepen (information workers) zijn geworden, en er een steeds groter deel van de economie een zogenoemd informatie-economie is geworden. De heer Machlup geeft ook aan dat de kennisproductie in de nieuwe economie, ofwel samenleving, een grote rol speelt. De heer Drücker gaat in zijn publicatie over de kennisindustrie hier verder op in en geeft aan dat een kennisindustrie de productie en verspreiding van ideeën en informatie centraal stelt in plaats van goederen en diensten (Drücker, 1969, p. 76). Volgens Drücker was de sleutel tot succes de economische prestaties van kennis (productiviteit, concurrentie macht, en economische prestaties). Tegenwoordig (1969 en nu) is kennis de belangrijkste productiefactor van de (westerse) wereld en de voorspelling is dat deze behoefte aan kennis blijft groeien. De fysieke omgeving wordt volgens hem juist belangrijker, immers de kennisindustrie concentreert zich in wereldsteden, niet zozeer vanwege de daar gevestigde financiële instellingen, maar omdat metropolen op cultureel gebied zoveel te bieden hebben.

De ontwikkeling virtualisering heeft ook een grote rol gespeeld bij het veranderen van de samenleving. Tijdens de ontwikkeling virtualisering draait alles in de hedendaags netwerk(informatie)samenleving om virtuele werkelijkheden. Frissen is van mening dat deze virtuele werkelijkheid de fysieke werkelijkheid niet vervangt, maar dat deze daaraan wordt toegevoegd. Volgens Frissen (2001, p. 1) worden door de virtualisering klassieke noties als schaarsheid en intellectueel eigendom ondergraven. Denk bijvoorbeeld aan programma's als Kazaa en Morphius die het downloaden van MP3-files mogelijk maken. Zodoende worden identiteiten volgens hem fluïde en manipuleerbaar. Naast Castells, Machlup en Drücker spreekt de heer Bell van een postindustriële samenleving. De opkomst van verdere kennisindustrie gaat volgens hem gepaard met globalisering. Globalisering is een tweede belangrijke ontwikkeling die er volgens meerdere auteurs, waaronder Castells, ervoor heeft gezorgd dat de samenleving veranderde. Globalisering leidt vervolgens Bell tot meer beschikbare kennis en meer behoefte aan kennis. De genoemde auteur Castells, Machlup, Drücker en Bell gaan allen uit van het feit dat na de industriële samenleving een samenleving is ontstaan waar het produceren van kennis het belangrijkste is.

In de nieuwe (netwerk)samenleving is het publieke domein ook veranderd en uitgebreid. Immers de ICT-ontwikkelingen spelen in die verandering en uitbreiding een belangrijke en centrale rol. Het publieke domein is volgens Frissen (2001, p. 3) veranderd, omdat de al genoemde horizontalisering tot andere verhoudingen tussen maatschappelijke groeperingen en burgers heeft geleid. Volgens hem maakt de onderhandelingshuishouding, die onze samenleving is, het dat een netwerk een betere centraal begrip voor deze verhoudingen is dan het begrip de piramide van de samenleving. De hiërarchische piramide van het publieke domein en haar vanzelfsprekende gezagsrelaties bestaan hierdoor niet langer. Men zou nu eerder van een netwerksamenleving kunnen spreken. Daarnaast speelt, zoals al is genoemd, fragmentatie hierbij ook een grote rol. Het publieke domein is namelijk veranderd door het proces van fragmentatie. De vertrouwde cohesie van de verzuiling van overheidslichamen is volgens Frissen (2001, pp. 2-4) namelijk daarmee verdwenen. Daarvoor in de plaats is een meervoudig en vaak inconsistent geheel van publieke participatie ontstaan (Frissen, 2001, p 2).

Uit de bovenstaande context lijkt het erop dat de samenleving (de maatschappij) is veranderd en een grote rol speelt ten opzichte van de rol van de overheid. Immers de macht van de samenleving en de overheid is op een andere wijze georganiseerd dan voorheen het geval was en de uitoefening van activiteiten zijn niet langer gebonden aan een bepaalde geografische locatie door het ontstaan van netwerken. Daarnaast wordt het politieke domein kleiner. De burgers en maatschappelijke organisaties zijn immers niet langer de politieke partij en de volksvertegenwoordiger wordt niet langer gezien als de motor van publieke voorkeuren en belangen. Tevens treedt er een verschuiving in het publieke domein op die door Bovens de verplaatsing van de politiek (Bovens, 2002) wordt genoemd. Ook daarin komt de al genoemde vorm van horizontalisering weer naar voren. De macht zou zodoende volgens hem niet verdwijnen, maar krijgt andere ofwel meervoudige vormen. Het proces van globalisering leidt overigens tot meer beschikbare kennis en meer behoefte aan kennis, informatie en informatietechnologie. De virtuele werkelijkheid wordt zodoende in deze nieuwe netwerksamenleving toegevoegd aan de fysieke werkelijkheid.

 

2 Gevolgen van een netwerksamenleving

In dit hoofdstuk zal er gekeken worden naar de gevolgen (en dilemmas) die de geconstateerde netwerksamenleving mee zich mee kan brengen. De auteur heeft geprobeerd om in dit hoofdstuk een antwoord te geven op de vraag welke gevolgen de netwerksamenleving heeft voor de autonomie van de overheid.

Een nieuwe hiërarchie binnen een netwerksamenleving

De nieuwe netwerksamenleving zoals auteurs waaronder Castells deze beschrijven heeft ingrijpende veranderingen voor de hiërarchie binnen deze samenleving als gevolg. Daarnaast brengt de nieuwe netwerksamenleving verschillende dilemma's met zich mee in termen van government en governance.

De sociale en politieke ontwikkelingen in landen als Nederland in de laatste decennia lijken te worden gekenmerkt door complexe verschuivingen en veranderingen. Deze complexe verschuivingen zijn voornamelijk verschuivingen in het relatieve machtsbereik, de verdeling van de macht en de competentie van de nationale staat. Een eerste belangrijk gevolg is de decentralisering (Binnenlandse Zaken, 2001, p. 4) van deze samenleving. Zo zien politici de macht in de netwerksamenleving zich meer verspreiden en zodoende zich niet meer in een centrum te bevinden. Volgens Frissen (2001, p. 3) wordt zodoende het bestaande politieke systeem met zijn hiërarchische structuur ondergraven. De traditionele politieke instellingen en hun aanspraak op het eigendom van het publieke domein komen daarmee volgen Frissen op losse schroeven te staan (Frissen, 2001, pp. 2-3).

Het publieke domein groeit, niet alleen omdat publieke activiteiten worden geprivatiseerd, maar ook omdat tal van private actoren verantwoordelijkheid opeisen voor het publieke domein

Frissen, 2002

Anderzijds is door vele auteurs als Castells en Frissen gewezen op een proces van toenemende vervlechting van overheid en samenleving (verstatelijking van de maatschappij en vermaatschappelijking van de staat). Het takenpakket en de verantwoordelijkheden van de overheid zijn en worden voortdurend verder uitgebreid. Ook laten deze auteurs een steeds verdergaande individualisering en fragmentering zien van het sociale en politieke leven. Daarnaast is Frissen van mening dat er een lokalisering van de politieke besluitvorming door spreiding van competenties over lagere overheden en de opkomst van intermediaire organisaties ontstaan (2001, pp. 2-3). Deze ontwikkeling als gevolg van de nieuwe netwerksamenleving zijn dus belangrijk voor de rol van de overheid. De toenemende fragmentering van de politiek en bovendien het proces van internationalisering zijn hierbij veel besproken begrippen. Binnen de ontwikkeling van een nieuwe netwerksamenleving is er mogelijk sprake van een proces van internationalisering (Frissen, 2001, pp. 2-4). Bij dit proces (waaronder ook internationalisering van wet- en regelgeving) gaan vervolgens grensoverschrijdende netwerken van verschillende organisaties en (overheids)lichamen belangrijke aspecten van het politieke en sociale leven bepalen ofwel beïnvloeden. Al genoemde gevolgen van deze ontwikkelingen kunnen volgens Castells (1997) en Svensson (2004) onder meer zijn dat de politiek niet meer transparant is, dat de traditionele democratische controle van de staat verzwakt, dat er beleidsnetwerken ontstaan die vele niveaus hebben, en er veranderingen ontstaan in de aard en omvang van de participatie van de politiek. Hierdoor verliest de staat volgens Castells (1997) vaak aan legitimiteit en zodoende aan steun van haar eigen samenleving. De staat en haar politiek is minder democratisch te controleren en minder transparant en zou zodoende een afnemende effectiviteit van het veelal op nationale randvoorwaarden gebaseerde beleid en bestuur laten zien.

Met oog op de nieuwe ontstane hiërarchie kan gesteld worden dat de natiestaat zijn positie als bindende kracht in de samenleving mogelijk heeft verloren. Volgens Castells (1997) heeft de mondialisering van de economie geleid tot nieuwe vormen van bestuur. Er zijn volgens hem nieuwe gedragscodes ontstaan waar de nationale overheden geen greep meer op hebben. Indien over de grenzen wordt gekeken naar deze belangrijke gevolgen dan zien we een grote kloof ontstaan tussen de overheid en haar burgers. Met oog op Europees niveau valt bijvoorbeeld op dat de Europese Unie nauwelijks meer wordt begrepen als de burgers haar beschouwt als een gecentraliseerd politiek mechanisme. Europa is zodoende een netwerk van netwerken, ieder met zijn eigen (politieke) programma. Europa en daarmee de Europese Unie zouden zodoende niet langer gezien kunnen worden als een staat in éénwording, maar eerder als een gefragmenteerd netwerk. Dit terwijl juist in die variëteit de kracht van de Europese Unie ligt.

Veranderde rol van de Overheid

De relatie tussen de overheid en de publieke sector is volgens Van der Veen ook ingrijpend aan het veranderen. De huidige praktijk waarin bijvoorbeeld de overheid opereert heeft onder andere te maken met begrippen als internationalisering, marktwerking, verzelfstandiging, privatisering en interactief besturen. Deze ontwikkelingen bepalen volgens hem de nieuwe rolverdeling tussen de staat en haar burgers. Volgens Van der Veen en Castells staat vast dat de overheid terugtreedt en haar macht verliest. Belangrijk voor de bestuurders van de staat is natuurlijk om te weten of de politiek daarmee niet teveel macht verliest aan organisaties en lichamen die voor hun eigen belang vechten. De vraag die Van der Veen (2003) zich afvraagt is wie er nu eigenlijk Nederland regeert? De burger? Het bedrijfsleven? De overheid? Of neemt de Europese Unie de belangrijke beslissingen? In de oude welvaartsstaat waar Frissen (2002) vaak over spreekt, bepaalde de overheid wat goed was voor haar burgers. In Castells netwerksamenleving vervult de overheid echter een procedurele rol. De Overheid maakt de doelstellingen niet meer, maar beperkt zich tot het scheppen van het proces om die doelstellingen te verwezenlijken.

"Van speler naar regisseur!"

Bouckaert, Pollitt, 2000, p. 133.

De rol van de overheid verandert door verschillende ontwikkelingen die zij volgt. Zo laat Bouckaert weten dat de rol van de overheid door netwerk- en ICT-ontwikkelingen steeds meer verandert van speler naar regisseur (2000, p. 133). Bouckaert geeft aan hoe belangrijk deze processen, zoals privatisering (en liberalisering), zijn in met name netwerksectoren met een nutskarakter en hoe deze passen bij de ontwikkeling in het denken door bestuurskundigen over de rol van de overheid en hoe praktische toepassingen daarvan dienstig kunnen zijn aan het behartigen van haar publieke belangen. Volgens Bouckaert heeft onze overheid voor deze nutsfactoren een bijzondere verantwoordelijkheid vanwege specifieke karakteristieken van deze sectoren (met name het natuurlijk monopolie van het netwerk) en de publieke belangen van de klant (burger) die dienen te worden gewaarborgd. De overheid krijgt dan dus te maken met begrippen als toegankelijkheid, leveringszekerheid, besparingen, effectiviteit, efficiency en kwaliteit (Bouckaert, Pollitt, 2000, p. 6).

De snelle omgevingsveranderingen waarmee de overheid te maken krijgt zoals ICT- technologie, internationalisering, kapitaalmobiliteit, het ontstaan van netwerken, globalisering en individualisering stellen dan hoge eisen aan de effectiviteit en flexibiliteit van markten en de overheid (Bouckaert, Pollitt, 2000, pp. 127, 155-157). Ook de Europese Unie speelt een grote rol bij het bepalen van de karakteristieken van de nutssectoren, immers door het wegvallen van de Europese grenzen (als gevolg van de ontstane netwerken, EU) zullen deze sectoren steeds meer hun beschutte karakter verliezen (Van der Veen, 2003). Om het bedrijfsleven en de consumenten de kans te geven van deze ontwikkelingen te profiteren is het belangrijk om barrières voor het functioneren van markten weg te nemen.

De overheid krijgt binnen het privatiseringsproces een geheel andere rol. De overheid gaat van bedenker en uitvoerder steeds meer naar de rol van regisseur, ofwel opdrachtgever. Daarbij kan wel opgemerkt worden dat het publiek eigendom (en daardoor de rol van speler zijn in een markt) niet noodzakelijk het meest passende instrument is om de publieke belangen te dienen. Deze publieke belangen die telkens weer voorop staan kunnen namelijk beter gewaarborgd worden door heldere regels en strikt toezicht. Deze regels dienen dan wel expliciet te zijn omschreven in wetgeving of contracten (contracting and trade-offs) en vervolgens aan onafhankelijk toezicht worden onderworpen (Bouckaert, Pollitt, pp. 152 - 166). Regelgeving moet daarom ook gezien worden als een kader ten behoeve van marktwerking, immers de markten functioneren niet goed zonder een adequaat institutioneel kader. Langs deze weg kan de overheid de regie stevig in handen houden. Dit is een goed voorbeeld van het feit dat de overheid hier haar macht verliest, maar niet haar invloed!

Een nieuw managementvorm (NPM)

De aandacht voor de veranderende rol van de overheid als gevolg van een nieuwe (netwerk)samenleving en resultaatgericht werken door de overheid begon al in de jaren 70 - 90. Begrippen als Overheid als bedrijf en Nieuw Publiek Management passeerden onze revue. Deze termen werden geboren rond het jaar 1970 waarin de overheid te maken had met stagnatie en inflatie. Immers in die tijd vernietigde de steeds groter groeiende publieke sector de disciplines van de marktsector door haar groter wordende interventie mogelijkheden. Onder druk van de netwerkomgeving passen de overheidsorganisaties zich dus aan een veranderende omgeving aan. Deze omgeving verandert onder anderen door het ontstaan van netwerken en ICT-gebruik en stelt andere (nieuwe) eisen aan de overheidsorganisaties. Er wordt door de overheid bezuinigd en zij houd zich voornamelijk nog bezig met de kerntaken. Dat laatste betekent dat de overheid diverse taken heeft afgestoten. Dit ging door middel van verzelfstandiging, intern of extern door privatiseren, zodoende dat de overheidstaken op afstand worden gesteld. Het proces van verzelfstandiging van overheidsorganisaties door privatisering stelt natuurlijk andere eisen aan het management. Het is volgens Bouckaert niet meer zo vanzelfsprekend dat de overheid in Nederland voor alle kosten van deze organisatie gaat opdraaien. De organisatie en het management (zoals bij de privatisering van de NS) zullen anders moeten gaan samen werken.

Door deze veranderingen in het denken over het management bij de overheid als gevolg van veranderingen in de samenleving wordt daarom gesproken van een nieuwe vorm van management: Nieuw Publiek Management (NPM). Nieuw Publiek Management laat zich moeilijk definiëren. Publiek Management is een term die afgeleid is van een aantal experimenten door overheidsinstellingen. Van een duidelijke theorie blijkt niet echt sprake te zijn, immers zij is niet een term die door één auteur is gedefinieerd.

Volgens de Vries c.s. zou binnen Nieuw Publiek management sprake zijn van ambtelijke organisaties en ambtenaren (overheid) die meer ondernemend en bedrijfsmatig gaan functioneren. Overigens is er volgens de Vries sterkere aandacht voor transformatieprocessen (zoals input à throughput à output à outcome) (De Vries, p. 16). Het Nieuw Publiek Management kent volgens Ferlie, Ashburner, Fitzgerald en Pettigrew (1996) de volgende belangrijke kenmerken: het verhogen van de efficiency (ondernemende wijze), het streven naar excellentie van overheidsorganisatie en het stimuleren van een ondernemende geest binnen overheidsbureaucratieën. Tevens is er bij Nieuw Publiek Management aandacht voor transformatieprocessen van overheidsorganisaties en de introductie van marktwerking op allerlei terreinen van overheidsbeleid. De kernboodschap van publiek management is dat ambtelijke organisaties en ambtenaren meer ondernemend functioneren. Volgens Bouckaert staat binnen NPM centraal dat het hierbij gaat om een overheid die works better en costs less (Bouckaert, Pollitt, pp. 152 - 166).

Consist of deliberate changes to the structure and processes of public sector organizations with the objective of getting them to run better.

Definitie NPM: Bouckaert, 2003.

De bovenstaande definitie sluit aan op het eerder genoemde hervorming en aanpassing van de overheidsorganisatie aan de veranderende netwerkomgeving en (ICT-)ontwikkelingen. Zoals uit de media vaak ook naar voren komt zal de kwaliteit omhoog moeten en de prijs voor de consumenten omlaag. Het Nieuw Publiek Management kent twee verschijningsvormen vanuit de praktijk. Een radicale stroming die privatisering en deregulering voorstaat en een meer gematigde stroming die de oplossingen binnen de overheidsbureaucratie zoekt (De Vries, 1998). Deze veranderingen bepalen de mogelijkheden van overheidssturing in de netwerksamenleving (Ministerie van Binnenlandse Zaken, 2001). De autonome burger en zijn instituties willen serieus worden genomen. Een paternalistisch optreden van de overheid zou daarom uit den boze zijn. De overheidssturing moet een meer procesmatig karakter krijgen en minder gericht zijn op het verwezenlijken van ambitieuze doelstellingen. Niettemin blijft er behoefte aan overheidsinterventie, onder andere om checks and balances en countervailing powers (Bouckaert, Pollitt, 2002) te creëren op gebieden waar deze ontbreken. De overheid heeft ook een rol bij het tegengaan van monopolievorming en het ondersteunen van instituten voor certificering en kwaliteitscontrole.

Uit bovenstaande context is mogelijk af te leiden dat de overheid niet ontkomt aan transformatieprocessen, omdat de informatievoorziening en communicatie kernprocessen zijn in het functioneren van de overheid. ICT is geen ondersteunende technologie, maar valt samen met het primaire proces en raakt de overheid in het hart. En waar in het bedrijfsleven ICT niet alleen heeft geleid tot het doelmatiger verwezenlijken van bestaande doelstellingen, maar ook en vooral tot volledig nieuwe doelstellingen en strategieën, zal dat voor de overheid in even of nog sterkere mate (moeten) gelden.

 

3 Inspelen op veranderingen door de Overheid

De auteur heeft geprobeerd om in dit hoofdstuk een antwoord te geven op de vraag hoe er op de veranderingen als gevolg van een netwerksamenleving wordt ingespeeld in termen van Government of Governance.

De nieuwe netwerksamenleving vraagt volgens Frissen (2001, p. 1) om een revitalisatie van de democratie. De revitalisatie van de Nederlandse democratie kan volgens hem alleen bereikt worden indien de overheid bereid is om de verantwoordelijkheid langs horizontale in plaats van verticale lijnen te laten lopen.

Met oog op de bovenstaande context zou volgens Frissen (2001, pp. 1-3) de Nederlandse overheid haar institutionele creativiteit moeten aanwenden om nieuwe vormen van democratie in de nieuwe netwerksamenleving te ontwikkelen. Het probleem dat daarbij wel zou kunnen bestaan is dat sociale ontwikkelingen zich slechts in beperkte mate laten sturen en zodoende de democratie weer kunnen beïnvloeden (beperken). Deze sociale veranderingen en bewegingen (waar Castells van spreekt) kunnen toch volgens Fortuyn door overheidspolitiek bewerkt worden (2002, p. 35). De vraag die gesteld kan worden is hoe de overheid moet gaan inspelen op de veranderingen als gevolg van de netwerksamenleving. Moet de overheid nu juist bijvoorbeeld zwaar investeren in ICT-gebruik en ICT-ontwikkelingen? Aan die vraag zitten volgens de heer Frissen (2001, pp. 2-4) drie aspecten. Allereerst moet de ICT-infrastructuur volgens hem ook andere vormen van vraag en aanbod ondersteunen dan die welke erkend worden door de vrije markt. Overheidsinterventie op terreinen als onderwijs, cultuur en gezondheidszorg is noodzakelijk indien de vrije markt een belemmering hiervoor. Dit hoeft niet noodzakelijk te betekenen dat de overheid dit moet gaan financieren. Een tweede aspect is volgens Frissen dat ICT-voorzieningen in het algemeen toegankelijk zouden moeten zijn, ook al met het oog op de gewenste pluriformiteit (2001, pp. 2-4). Immers wanneer de markt in dit opzicht niet goed werkt zou de overheid hierop in dienen te springen. In de praktijk blijkt dat dit de overheid niet altijd even gemakkelijk afgaat, denk bijvoorbeeld aan de nog steeds bestaande problematiek van de Nederlandse Spoorwegen. Ook hier geldt dat de rol van de overheid procesgericht en prestatiegericht (denk aan Nieuw Publiek Management) zou moeten zijn. Een laatste aspect is volgens Frissen de huidige discussie over overheidsinvesteringen die wordt gekenmerkt door inconsequentie (2001, pp. 2-4). Vanzelfsprekend wordt de zorg voor fysieke infrastructurele voorzieningen zoals wegen, spoorwegen, luchthavens en havens als een taak van de overheid gezien. Maar volgens Frissen wordt, waar het de ICT-infrastructuur betreft, het vrije marktsysteem geacht zijn werk te doen.

Een tweede belangrijke vraag die binnen deze context afgevraagd kan worden is wat nu de consequenties (problemen) zijn voor de organisatie van het openbaar bestuur? Met oog op de consequenties van de mogelijk ontstane problematiek binnen de organisatie van het openbaar bestuur als gevolg van een netwerksamenleving zijn er volgens Mayntz (1999, pp. 2-3) twee veranderingen kenbaar. Ten eerste het kritische oog op het feit dat het openbaar bestuur door de recente veranderingen op het terrein van publiek management (gelet op de klassiek eisen aan het overheidsoptreden) een verschuiving van Government naar Governance meemaakt. Ten tweede heeft het begrip Governance de laatste jaren twee andere betekenissen gekregen, die beide verschillen van politieke leiding of sturing (Mayntz, 1999, p. 2).

In de nieuwe netwerksamenleving stuurt de overheid vooral, wat een betrokkenheid van de markt (marktmechanisme) en samenleving vereist.

Mayntz, 1999.

Verandering I

Transitie van Government naar Governance

In de bovenstaande context met oog op de twee genoemde gevolgen is de Government- theorie geldig (Mayntz, 1999, p. 2). Deze theorie hield zich aanvankelijk bezig met de sturende handelingen van politieke autoriteiten tijdens hun welbewuste pogingen om sociaal-economische structuren en processen vorm te geven (Mayntz, 1999, p. 2). Binnen de Government- theorie is het openbaar bestuur volgend. Dit betekent dat het beleid tot stand komt op basis van (parlementaire) politieke besluitvorming, gevolgd door ambtelijke vertaalslagen in termen van wetten, regels, instrumenten, en uitvoeringsorganisatie. In tegenstelling tot de hierboven beschreven Government- theorie vervult het openbaar bestuur in de Governance- theorie een meer sturende rol. In de nieuwe netwerksamenleving stuurt de overheid vooral, wat een betrokkenheid van de markt (marktmechanisme) en samenleving vereist. Het begrip Governance heeft in de laatste jaren twee andere betekenissen gekregen. Het begrip Governance wordt tegenwoordig gebruikt om nieuwe vormen van sturing (regeren) te onderschrijven die verschillen van het hiërarchische controle model. Een tweede betekenis van het begrip is veel complexer. Verschillende vormen van coördinatie en individuele acties of elementaire vormen van sociale organisaties staan hierin centraal. Het openbaar bestuur wordt hierbinnen als sturende factor gezien. Wanneer zij deze taak goed wil volbrengen vereist dit betrokkenheid met de markt en de samenleving. De moderne visie die hierop wordt losgelaten is dat het beleid dan als coproductie wordt gezien. Binnen de algemene politieke randvoorwaarden onderhandelden de politieke en private actoren over de inrichting van het beleid. Dit noemt met onder andere ook wel interactief of onderhandelend bestuur . Interactief bestuur kenmerkt zich door de volgende aspecten: oriëntatie op de probleemoplossing, er is sprake van horizontaal overleg door middel van interorganisationele onderhandelingen, een relatief open ambtelijke cultuur (systeem), is niet complementair of adhoc maar intentioneel, sprake van publieke en private zelfregulering, en heeft te maken met een beperkt aantal actoren.

Van hiërarchie is geen sprake meer, zodoende krijgen de onderhandelingspartners ook een eigen verantwoordelijkheid met de ongewenste gevolgen van dien. Het openbaar bestuur is niet langer verantwoordelijk en de controlerende functie verslapt hier.

Kickert and Jorgensen.

Verandering II

Relatie overheid en samenleving

De relatie tussen de overheid en haar (netwerk)samenleving kan veranderen door externe organisationele veranderingen. Tevens veranderen de externe betrekkingen van het openbaar bestuur. Deze veranderingen zijn te onderscheiden in drie aspecten: context (netwerkomgeving), complexiteit, en Governance (gestuurde beïnvloeding). Deze drie aspecten staan in verband met elkaar en bepalen de relatie en haar omgeving. Het openbaar bestuur zal met haar omgeving (public values) moeten onderhandelen. De complexiteit in dit thema ligt in het feit dat wanneer het publiek management zich alleen intern op het openbaar bestuur richt te maken krijgt met ongewenste gevolgen, zoals decentralisatie en deregulering. Indien het publiek management zich extern gaat richten, dus op de marktwerking, en meer in de richting van een quasi markt, wordt de rol van het openbaar bestuur als marktleider (bestuurder) wellicht sterker. Onder regulering wordt verstaan een opgelegde beperking van de vrijheid om te beslissen door individuen of organisaties, die ondersteund wordt door de dreiging van sancties. Deze beperking kan via wetten en daaruit voortvloeiende regelingen opgelegd worden door de overheid (overheidsregulering), maar ook door bindende, privaatrechtelijke normstelling (zelfregulering). In de eerste plaats vindt overheidsregulering (centrale en lokale overheden) van de markten plaats op grond van verschillende motieven. Sterke regulering vindt plaats bij de voorziening van zuiver collectieve goederen, omdat de markt daarin niet kan voorzien: er is sprake van extreem marktfalen. Daarnaast vindt zeer sterke regulering plaats door de overheid bij de voorziening van quasi-collectieve goederen. Deze zijn wel via de markt leverbaar, maar de overheid reguleert de voorziening uit een oogpunt van een combinatie van markt- falen enerzijds en inkomensherverdelende motieven anderzijds. Voorziening van zuiver collectieve en quasi-collectieve goederen vindt plaats via publieke allocatie: de werking van de markt wordt grotendeels uitgeschakeld. Op beide soorten goederen wordt nog teruggekomen. Daarnaast zijn er nog tal van andere vormen van regulering, die weliswaar de marktallocatie intact laten, maar het marktproces (marktstructuur en marktgedrag) wel diepgaand beïnvloeden. Zo vindt er op de goederen- en dienstenmarkt bijvoorbeeld kwaliteitsregulering plaats.

Binnen Publiek management dat zich in richting van Governance werkt wordt de rol van het openbaar bestuur de rol van relatiemanager. Er zijn immers onderhandelingsnetwerken ontstaan waarbinnen het openbaar bestuur op gelijke voet opereert met haar partners. Er is hier sprake van horizontale samenwerking in plaats van een hiërarchie . Indien zij als interactief bestuur te werk gaat krijgt de horizontale samenwerking in vergelijking met verticale samenwerking ook te maken met ongewenste gevolgen. Immers van hiërarchie is dan geen sprake meer, zodoende krijgen de onderhandelingspartners ook een eigen verantwoordelijkheid met de ongewenste gevolgen van dien. Deze partners moeten nu zelf acties ondernemen en de bijhorende verantwoordelijkheden dragen. Het openbaar bestuur is niet langer verantwoordelijk en de controlerende functie verslapt hier.

 

4 Gevaren van machtsveranderingen

In dit hoofdstuk zal er gekeken worden naar de gevaren die de nieuwe (netwerk)samenleving met zich meebrengt. De auteur heeft geprobeerd om in dit hoofdstuk een antwoord te geven op de vraag wat de gevaren zijn van de machtsveranderingen door een netwerksamenleving.

De crisis van de natiestaat!

"De natiestaat verliest zijn macht, hoewel, en dat is essentieel, niet zijn invloed

Castells, 1997, p. 243.

Castells spreekt met oog op de gevaren en dilemmas die mogelijk zijn ontstaan als gevolg van een nieuwe netwerksamenleving van een crisis van de natiestaat (1997, p. 201). Volgens hem gaat het om de klassieke verpersoonlijking van legitimerende identiteit. De natiestaat verliest volgens Castells zijn macht, hoewel, en dat is essentieel, niet zijn invloed (1997, p. 243). Het verlies van macht vloeit voort uit een verlies van soevereiniteit, die weer het gevolg zou kunnen zijn van de mondialisering van economische kernactiviteiten, van de media, communicatie, en niet te onderschatten, de mondialisering van misdaad en rechtshandhaving.

Ook Frissen meent dat de politiek voor problemen ofwel dilemmas staat. Volgens hem zijn er drie typen problemen waarmee de politiek en de staat mee te maken heeft of krijgt als gevolg van een netwerksamenleving. Allereerst het probleem dat de hiërarchie als basispatroon van de politieke organisatie niet meer in overeenstemming is met de heersende sociale verhoudingen omdat de macht in de moderne samenleving een netwerkkarakter heeft gekregen. Ten tweede is het krachtig sturen via politieke instituties volgens Frissen (2002) onmogelijk of betekenisloos geworden. Regeren moet een kwestie van vorm en stijl zijn (Frissen, 2002, pp. 2-4). Volgens Frissen zijn immers de politieke ambities van ideologische aard uit de tijd. Volgens hem wordt het proces belangrijker dan de inhoud (zoals charisma, de verpakking, wordt belangrijker dan politieke inhoud daarvan), denk hier bijvoorbeeld aan de manier waarop Pim Fortuyn zich socialiseerde en politiek verantwoorde.

Een laatste probleem die Frissen noemt is dat de netwerksamenleving een voorkeur vertoont voor stijlen van reguleren, organiseren en sturen die onverenigbaar zijn met de dominante cours van de Nederlandse welvaartsstaat. Binnen deze welvaartstaat staat de verhouding tussen overheid en haar burgers centraal. Het rapport van de commissie Docters van Leeuwen heeft veel aandacht aan de implicaties van deze ontwikkelingen voor de verhouding tussen overheid en burgers besteed. Op het gebied van de levering van diensten door de overheid treedt volgens Van Leeuwen een verschuiving op van aanbodgestuurde naar vraaggestuurde transacties. Bovendien nemen burgers en organisaties, waarin burgers verenigd zijn, volgens hem een deel van deze leveringen over. Volgens Van Leeuwen, maar Bouckaert spreekt hierover, zou de overheid dus zo mogelijk zijn dominante positie op dit terrein verliezen. De natiestaat wordt volgens Van Leeuwen op dit moment vanonder en van boven uitgehold. Vanonder omdat Politiek Den Haag steeds meer verantwoordelijkheden bij andere partijen neerlegt. Immers, zoals eerder is gezegd treedt de overheid door marktwerking, decentralisatie en privatisering terug. Anderzijds aan de bovenkant, omdat de invloed van de Europese Unie onbetwistbaar toeneemt. De soevereiniteit van landen neemt meer af dan de meeste mensen denken (Van der Veen 2002).

De bovengenoemde trends hangen niet alleen rechtstreeks samen met ICT in de nieuwe (netwerk)samenleving, maar ICT versterkt deze trends en heeft daardoor een radicaliserende werking. Indien deze trends tegen een aantal karakteristieken van de huidige overheid worden gehouden, dan kunnen er verschillende gevaren en dilemmas duidelijk worden. Allereerst verhoudt de trend naar horizontalisering zich niet goed met de verticale ordening in het openbaar bestuur. Bovens sprak van het primaat van de politiek en die is hiërarchisch bepaald. Het politiek-bestuurlijk systeem kent een aantal lagen. Deze verticale ordening wordt duidelijk door een begrip als medebewind (Ministerie van Binnenlandse Zaken, 2001, pp. 5-10). Immers het democratische proces van verantwoording door de uitvoerende macht aan de politiek kan een passend antwoord geven op de tekorten in verantwoording, controle en toezicht (Ministerie van Binnenlandse Zaken, 2001, pp. 5-10) die de informatiesamenleving nu nog kenmerken.

Een tweede spanningsveld is volgens Van der Veen (2002) de deterritorialisering en statelijk grondgebied. De betekenis van het grondgebied neemt volgens hem immers in de informatiesamenleving af als het gaat om informatievoorziening en communicatie. Er zijn volgens Castells mogelijk geen belemmeringen meer van tijd en ruimte (Space of Flows; Castells, 2002). Dit terwijl de politiek-bestuurlijke inrichting daar juist op gegrondvest is (Ministerie van Binnenlandse Zaken, 2001, pp. 5-10). Deterritorialisering betekent dus eigenlijk een ondermijning van de grondslagen van de overheid. Met oog op het Europees niveau kan gesteld worden dat een Internationale samenwerking dit probleem niet voldoende oplost, maar deze wel vergroot in een aantal gevallen. De gebondenheid aan het territorium die kenmerkend is voor de natiestaat kan in de informatiesamenleving hinderlijk zijn. Zoals al is gezegd, wie heft er nu bijvoorbeeld BTW over virtuele activiteiten die geografisch niet traceerbaar zijn? Er ontstaan ook juridische probleemgevallen die de grenzen overschrijden (denk aan virtuele kinderpornografie op het internet). Een direct gevolg kan zijn dat vaak defensief wordt gereageerd. Dit defensieve optreden gebeurt dan meestal automatisch verbodsregels. In de nieuwe netwerksamenleving en de ontstane virtuele wereld is gezag niet langer vanzelfsprekend, maar zou moeten worden verworven en misschien wel op Europees of zelfs op wereldniveau.

Zoals al is genoemd door Frissen is het derde dilemma het probleem rondom virtualisering (2001, pp. 2-3) en betrouwbaarheid van de overheid. Informatie, beelden en betekenissen zijn in de virtuele wereld zelden eenduidig en hebben bovendien niet altijd een relatie met de fysieke wereld. Daardoor nemen de mogelijkheden van manipulatie sterk toe. Bewijsvoering middels fotografie in een strafproces (virtuele kinderpornografie op het internet) bijvoorbeeld is lastig, omdat digitale fotos sterk kunnen worden gemanipuleerd. Denk bijvoorbeeld aan een naakt lichaam van een volwassene met het hoofd van een minderjarige erop geplakt die vervolgens op het Internet is gepubliceerd. Elke overheid heeft belang bij eenduidigheid en betrouwbaarheid van informatie, hoewel zij zelf ook altijd al een belangrijke verstrekker van virtuele betekenissen was, zoals bijvoorbeeld de identiteit. Zo gebruikt de overheid ICT om haar virtuele beeld van de burger voor waar te verklaren. De transparantie die mogelijk wordt gemaakt door ICT-gebruik heeft per saldo nog niet geleid tot een meer transparante en beter te controleren overheidsorganisatie. De burger daarentegen is voor de overheid wel transparanter geworden, denk bijvoorbeeld aan het digitaal loket (en OL2000). Het stellen van normatieve grenzen is daardoor moeilijker in de virtuele werkelijkheid. De overheid zou volgens Van der Veen moet gaan opereren als een soort grensbewaker of zoals Bouckaert reeds noemde als een soort regisseur. Maar die grens kan de politiek alleen achteraf vaststellen. Ondertussen gaan technologische ontwikkelingen, zoals Internet en e-commerce, gewoon in een versnelt tempo door. Het probleem hier is volgens de socioloog Giddens dat de technologische en organisatorische ontwikkelingen zo snel gaan dat je ze niet meer kunt controleren, en dit terwijl dat voorheen andersom was. Immers in de informatie / productiesamenleving leidde meer techniek en een betere administratie volgens hem tot meer controle. De ontwikkelingen rondom ICT-gebruik schieten omhoog en zijn daarnaast ook nog onvoorspelbaar. Zo is bijvoorbeeld Wireless Application Protocol (WAP) mislukt, maar het Short Message System (SMS) is een succes geworden. Zodoende mag gesteld worden dat het lastig is voor de overheid, die aan de ene kant gericht is op inhoudelijke sturing en aan de andere kant op zorgvuldigheid en het creëren van draagvlak, hierop te anticiperen. Volgens Frissen en Van der Veen nemen de veranderingen in het politiek-bestuurlijk systeem een lager tempo aan dan het ICT-gebruik en haar ontwikkelingen. Het dilemma wat vervolgens geconstateerd wordt is dat de wetgeving en regelgeving onmogelijk is vast te stellen als namelijk het object van regulering sterk in ontwikkeling is (door bijvoorbeeld de ICT-ontwikkelingen).

Een laatste belangrijk te noemen dilemma waar de overheid mee te maken zou kunnen krijgen is het verlies aan capaciteit van de overheid om haar eigen achterban in de maatschappij te integreren en het verlies van haar identiteit (Castells, 1997). Castells noemt deze twee dilemmas de gevaren van de netwerksamenleving ofwel de crisis van de politieke democratie (Castells, 1997). De natiestaat verliest immers de capaciteit om de eigen achterban in de maatschappij te integreren, zoals dat voorheen met behulp van collectieve verzorgingsarrangementen wel mogelijk was. Tezelfdertijd verdwijnt het politieke proces in een toenemend abstracte arena van internationale organisaties. De traditionele democratische instituties zitten in een fundamentele tegenstelling gevangen. Hoe meer de staat gemeenschapszin benadrukt, des te minder effectief wordt hij, als medemachthebber, in het mondiale systeem van gedeelde macht, en hoe beter de staat presteert op het mondiale niveau, des te minder kan hij de lokale achterban vertegenwoordigen (Castells, 1997, p. 308). Zodoende mag voorzichtig gesteld worden dat hoe groter de afstand wordt tussen de natiestaat en haar burgers, des te groter de behoefte wordt aan alternatieve bronnen van identiteit. De traditionele democratische instituties, Castells noem dit de civil society, verliezen zodoende aan betekenis en aan inhoud doordat zij gevangen zitten tussen de groeiende roep om uiteenlopende, vaak tegenstrijdige, identiteiten en de noodzaak om zich op mondiaal terrein te bewegen. Eigenlijk verliezen zij dus hun identiteit.

 

5 Eindoordeel

Wat is de betekenis van netwerkensamenleving ten aanzien van de positie van de overheid?

De samenleving (de maatschappij) is veranderd en heeft een grote rol gespeelt ten opzichte van de (veranderende) rol van de overheid. De macht van de samenleving en de overheid is hedendaags op een andere wijze georganiseerd dan voorheen het geval was en de uitoefening van activiteiten zijn niet langer gebonden aan een bepaalde geografische locatie door het ontstaan van netwerken. Daarnaast leidt globalisering tot meer beschikbare kennis en meer behoefte aan kennis, informatie en informatietechnologie. De virtuele werkelijkheid wordt zodoende in deze nieuwe netwerksamenleving toegevoegd aan de fysieke werkelijkheid. De overheid krijgt hier mee te maken en stelt zich hier op in.

Welke gevolgen heeft de netwerksamenleving voor de autonomie van de overheid?

Meer autonomie voor overheidsorganisaties is noodzakelijk in een nieuwe netwerksamenleving (informatiesamenleving) waar samenwerking steeds vaker onafhankelijk van de geografische schaal (Space of Flows) plaatsvindt. Hierdoor kunnen er steeds meer complexe samenwerkingsrelaties ontstaan tussen enerzijds overheden onderling en anderzijds overheden en burgers, maatschappelijke organisaties, en bedrijven. Volgens het rapport De noodzaak van institutionele innovatie: Burger en overheid in de informatiesamenleving van de Ministerie van Binnenlandse Zaken (2001) geldt dat indien de Nederlandse overheid succesvol wil opereren binnen dergelijke (inter)nationale netwerken de verhoging van de autonomie een basisvoorwaarde is. Er dient zodoende een kader aangegeven te worden waaraan autonome overheidslichamen zich dienen te houden bij interbestuurlijke samenwerking. Dit kader zou dan de transparantie en democratische controle voor individuele burgers kunnen garanderen en zorgt er voor dat verantwoording kan worden afgelegd. Daarnaast krijgen organisatiepatronen steeds meer een netwerkkarakter. De piramide wat als symbool voor hiërarchie en bureaucratie wordt beschouwd verliest zingevende betekenis.

Hoe wordt er op de veranderingen als gevolg van een netwerksamenleving ingespeeld in termen van Government of Governance?

De relatie tussen de overheid en haar (netwerk)samenleving kan veranderen door externe organisationele veranderingen alsmede door een nieuwe (netwerk)samenleving. Tevens veranderen de externe betrekkingen van het openbaar bestuur. Deze veranderingen zijn te onderscheiden in de drie aspecten: context (netwerkomgeving), complexiteit, en Governance (gestuurde beïnvloeding). Deze drie aspecten staan zodoende in verband met elkaar en bepalen de relatie en haar omgeving. Nieuwe organisatievormen als Nieuw Publiek Management passeren onze revue. De overheid past zich aan de veranderingen in de samenleving als gevolg van ICT- en netwerkontwikkelingen aan. De overheid gaat meer en meer als een bedrijf op markt, die prestatie- en klantgericht te werk gaan, opereren.

In de vroegere industriële samenleving kwam het overheidsbeleid vooral tot stand op basis van (parlementaire) politieke besluitvorming, gevolgd door ambtelijke vertaalslagen in termen van wetten, regels, instrumenten, en uitvoeringsorganisatie. De netwerksamenleving vertoont drie kenmerkende ontwikkelingen waarmee de aan de haal is gegaan, namelijk horizontalisering, deterritorialisering, virtualisering, verzelfstandiging en decentralisatie, meer aandacht voor doelmatigheid, beleidseffectiviteit en transparantie, de beleidsbegroting en beleidsverantwoording, en toezichtarrangementen.

De structuur van de samenleving verandert langzaam van de hiërarchische, netjes in hokjes georganiseerde piramides naar een fluïde, onderling verweven geheel van netwerken. Die netwerken tasten de gevestigde macht van bestaande instituties van overheid, politiek en bedrijfsleven aan. De piramidaal georganiseerde instituties, die schaarse goederen verdeelden en (be)heersten zijn steeds minder in staat om in een nieuwe netwerksamenleving te doen wat ze deden en hun bestaansrecht te legitimeren. De overheid dient te leren omgaan met netwerken waarin de burgers en maatschappelijke organisaties centraal staan. De overheid zou draagvlak moeten leren creëren in plaats van hiërarchisch te werk te gaan. De overheid is bezig de relatie tussen overheid en burgers te verbeteren en dit zou verder moeten gaan dan alleen de dienstverlening via internet te verbeteren. De kloof tussen de overheid en haar burgers zal gedicht moeten worden. De overheid ziet er hedendaags nog onvoldoende op dat de taken de essentiële overheidstaken goed worden uitgeoefend. De institutionele inrichting van de Nederlandse overheid is hedendaags veelal niet meer adequaat om antwoorden te generen op vragen uit de informatie- en netwerksamenleving. De overheid en samenleving hebben gedragsverwachtingen van elkaar die patronen van handelen hebben geïnstitutionaliseerd in elk maatschappelijk domein moeten en deze gedragsverwachtingen zou aanpast moeten worden op de nieuwe situatie (netwerksamenleving). De overheid is steeds meer van uitvoerder (ofwel speler) naar een meer sturende (ofwel leidinggevende) rol gegaan. De overheid verliest daarmee wel steeds meer haar macht, maar behoud haar invloed. De overheid dient dus mogelijk haar weg nog vinden in haar rol als procesbewaker en relatie / toezichtbeheerder in plaats van uitvoerder. Er is hedendaags in deze context een verschuiving van Government naar Governance te zien.

Wat zijn de gevaren van de machtsveranderingen door een netwerksamenleving?

De natiestaat verliest in de nieuwe netwerksamenleving en daarbij horende ICT-gebruik de capaciteit om de eigen achterban in de maatschappij te integreren. Tezelfdertijd verdwijnt het politieke proces in een toenemend abstracte arena van internationale organisaties. Hoe groter de afstand wordt tussen de natiestaat en zijn burgers, des te groter de behoefte wordt aan alternatieve bronnen van identiteit.

Is er sprake van een overheid die haar macht verliest?

Castells en Frissen menen dat de macht van de staat (overheid) dreigt weg te ebben. Volgens Van der Veen neemt deze macht van de staat neemt niet af, maar deze macht wordt door de ontwikkelingen eerder anders. In het algemeen mag opgemerkt worden dat de overheid explicietere eisen gaat stellen aan burgers, instituten en bedrijven. De vergroting van de marktwerking, privatisering en liberalisering zou tot meer controle en resultaatgerichtheid moeten leiden, maar indien het praktijkvoorbeeld van de NS erbij gehaald wordt kunnen bij deze constatering nog wel vraagtekens gezet worden. Er treed dus een verschuiving in het publieke domein op (verplaatsing van de politiek: Bovens, 2002). Ook daarin de al genoemde vorm van horizontalisering weer naar voren. De macht verdwijnt dus niet, maar krijgt andere, meervoudige vormen. Er is zodoende een proces van decentrering gaande. Het openbaar bestuur is vaak niet langer verantwoordelijk en de controlerende functie verslapt.

 

Literatuurlijst

  • Bell, D.: The Coming of the post-industrial society. Selectie van 16 paginas, 1973.
  • Bovens, M.: Van street-level bureaucratie naar systeem-level bureaucratie: Over ICT, ambtelijke discretie en de democratische rechtsstaat, Nederlands Juristenblad, jaargang 77, 2002.
  • Bovens, M.: De vierde macht revisited; Over ambtelijke macht en publieke verantwoording, oratie Utrecht, 2000.
  • Castells, M.: End of Milennium; The unification of Europe: Globalization, Identity, and the Network State. pp. 310 334, 1998.
  • Castells, M.: The power of identity; hoofdstuk 5: a powerless state, 1997.
  • Castells, M.: The Information Age: Economy, Society and Culture ,1996, 1997 en 1998.
  • Drücker, P.: The age of discontinuity. pp 247-268, 1969.
  • Frissen, P.: Lezing Paul Frissen, Info Dome: Crash Course InfoPolitics; De rol van de Overheid in de informatiesamenleving, 2002.
  • Harchaoui, mr. S.: De gedeelde rechtstaat, nieuwjaarstoespraak - directeur/bestuurder Forum, 2002.
  • Knegt, R.: Regels en redelijkheid in de bijstandsverlening; Participerende observatie bij een sociale dienst, Groningen, 1986.
  • Lipsky, M.: Street-Level Bureaucracy: Dilemmas of the Individual in Public Services, New York, 1980.
  • Maat, van de A.: De kloof tussen de EU en haar burgers, Saxion Hogeschool Enschede, 2002.
  • Machlup, F.: The production and distribution of knowledge in the united states. Princeton University Press. Selectie van selectie van 15 paginas uit hoofdstuk 10 pp. 377 400, 1962.
  • Ministerie van Binnenlandse Zaken: De noodzaak van institutionele innovatie Burger en overheid in de informatiesamenleving, Drukkerij De Eendracht, Schiedam Den Haag, 2001.
  • Pollitt, C., Bouckaert, G.: Public Management Reform: A Comparative Analysis. Oxford University Press, Oxford, 2000.
  • Universiteit Leuven: Marktwerking, verzelfstandiging & PPS: recht & beleid, Universiteit Leuven, 2004.
  • Veen, R. van der: Gesprek met speerpuntleider professor Romke van der Veen Sijas Akkerman, Donderdag 30 maart 2000, jaargang 35, nr. 12.
  • Vries, de, M. 1998, 'ICT en openbaar bestuur: Implicaties en uitdagingen van technologische toepassingen voor de overheid'.

Internetpaginas:

Castells sprak van een nieuwe (net)werksamenleving die de rol van de overheid (staat) deed veranderen!

Consultancy AvdM is een ondernemende researchsite. Opgericht in 2002 verzorgt ‘AvdM’ onderzoek in wetenschapsgebieden van ‘bestuurskunde’.

Deze site bevat auteursrechten. Kopiëren , knippen, en uitprinten van de rapporten en essays mag alleen voor eigen gebruik. De auteurs zijn niet verantwoordelijk voor eventuele wijzigingen of fouten op deze website.

-----------------------------------------------Consultancy AvdM - Drs. A. van de Maat -------------------------------------------------